Wat als de natuur slimmer is dan wij?
11 april 2022
Water, verkeer en energie
1 juni 2024
Wat als de natuur slimmer is dan wij?
11 april 2022
Water, verkeer en energie
1 juni 2024

Het energielandschap

Het is een zonnige vrijdag. Vandaag, 21 juni 2030, ben ik te gast bij het projectbureau van gebiedscoöperatie Westergo. Voordat ik het innovatieve gebouwtje binnenstap, neem ik de tijd uit te kijken over het vlakke landschap, met nog steeds florerende landbouw, maar met meer kleuren dan voorheen. Minder solitaire molens, meer geclusterde  opstellingen. In westelijke richting ontwaar ik de vertrouwde contouren van Sexbierum, Oosterbierum en Pietersbierum. Ik draai mij om en zie een veld met zonnepanelen met daarachter Franeker, op enige afstand. Schuin naar links ligt Tzummarum. De noordwesten wind reikt zilte Waddengeuren aan. Met het gekrijs van zeemeeuwen op de achtergrond, voel ik mij thuis.

Figuur 1. Verbreding van het speelveld (zie De Coöperatieve Samenleving)

Innovatie

We bevinden ons hier niet in de meest centrale regio van Nederland, maar William Calvin beschreef al in zijn boek over “de rivier die bergopwaarts stroomt” dat innovaties zelden plaatsvinden in het centrum van de macht. De ontwikkelingen die ertoe doen voltrekken zich in de periferie, daar waar de mensen ietsje harder voor hun voortbestaan moeten knokken. Daar heerst een mentaliteit van: “Als je geen Theater Carré omhanden hebt, dan maak je toch zelf cabaret in een boerenschuur?” Schaarste triggert creativiteit. Hier in Westergo treffen we een cocktail aan van technische en sociale innovaties. Het zal niet lang meer duren of de streek kan voor 100% voorzien in eigen hernieuwbare energie. Zonder verbreding van het speelveld was dat niet gelukt.

Beleid

Ik word ontvangen door Maaike. Zij is projectleider en geeft mij een korte rondleiding door het gebouwtje en de gedachten waarop het gehele proces is gefundeerd.

“Hoi.”

“Hoi.”

Binnen ruikt het naar vers gezette koffie, en heerst er een dynamiek die effectieve samenwerking karakteriseert. Vijf medewerkers turen geconcentreerd naar hun beeldschermen. Op de centrale tafel staan stukjes oranjekoek klaar, met crème.

Ik kom meteen ter zake: “Is deze regio in 2040 klimaatneutraal?”

“Ik twijfel er niet aan. Al in december 2017 hebben raadsleden van de net gevormde gemeente Waadhoeke in het coalitieakkoord gezet dat we in 2040 klimaatneutraal willen zijn. Dat riep kritische reacties op, maar de ambitie is fier overeind gebleven en staat nog steeds.”

“Maar het is niet vanzelf gegaan?”

“Zeer zeker niet. Het toenmalige beleid knelde aan alle kanten.”

“En dat is veranderd.”

“Gelukkig wel. De EU, de nationale overheid en onze provincie Fryslân hebben begin jaren ’20 de bakens verzet en een scherpe koers uitgezet. Deze sloot goed aan bij wat de gemeenten Waadhoeke en Harlingen voor ogen hadden. Er kwamen ook extra financiële middelen beschikbaar.”

Uitvoeringskracht

Door de vele verfrissende planten en een voortreffelijke ventilatie is er sprake van een aangenaam binnenklimaat in de reflectieruimte van het projectbureau. Ik vraag even door:

“Om ambities waar te kunnen maken, heeft de gemeente veel capaciteit nodig. Was deze er tien jaar geleden wel?”

Maaike moet even nadenken: “Dat was een knelpunt. De VNG heeft daar ook onderzoek naar gedaan. De gemeenten kregen steeds meer taken op hun bordje. Eerst het sociale domein, daarna vrijwel het gehele fysieke domein, dankzij de Omgevingswet. Bij elkaar opgeteld was dat niet meer te behappen.”

“Het proces stagneerde?”

“Iedereen maakt het wel eens mee. Als je ’s ochtends naar je werk gaat en je moet twintig dingen doen, komt er weinig uit je handen. Je bent alleen aan het overleggen en afstemmen. Echter, als je drie dingen moet doen, doe je ze alle drie.”

“De gemeente moest zaken uitbesteden?”

“Ja en nee….”

Maaike staat op, neemt een hap uit haar stukje oranjekoek en wandelt naar een kaart met daarop twee voetbalvelden, zo lijkt het (zie figuur 1). Snel een slok koffie.

“Overheden waren al gewend met marktpartijen samen te werken.” Ze wijst naar het linkerdeel van de kaart: “Dat noemden we publiek-private samenwerking. Overheden en marktpartijen maakten samen plannen, implementeerden deze en droegen zorg voor beheer en onderhoud. Bewoners mochten vanaf de zijlijn een inbreng hebben. Vaak waren het steeds dezelfde mensen die kwamen opdagen bij inspraakavonden.”

“De usual suspects?”

“Ja , zo noemden wij hen toen.”

“En dat voldeed niet meer?”

“Zo is dat. Ook al noemden we het al participatie, het was nog veel te veel top-down. Plannen stuitten op verzet van bewoners. Op het moment dat je gebiedsgericht werkt, maak je plannen waarvan de bewoners de consequenties ondervinden. Je kunt dan niet anders dan hen – en ook de lokale ondernemers – vanaf het begin volop te betrekken bij de planvorming en -realisatie. Zij geven dan vorm en inhoud aan hun eigen leefomgeving.”

“En als zich dan een gebiedscoöperatie vormt, snijdt het mes aan twee kanten?”

“Precies, door het speelveld te vergroten, vergroten we ook de uitvoeringskracht. Er zit namelijk veel denk- en uitvoeringskracht in het gebied zelf.”

“Eigen inwoners hebben vele capaciteiten?”

“Ja. En vergeet niet dat de inwoners en lokale ondernemers dé experts zijn als het gaat om hun eigen leefomgeving. Ze spreken de taal, begrijpen de cultuur en kunnen het landschap lezen.”

“Hoe zijn jullie begonnen?”

“We hebben in eerste instantie een inventarisatie gemaakt van welke mensen welke kennis hebben in onze regio. Tevens hebben we hun gevraagd of ze mee willen bouwen aan de gebiedscoöperatie. Dat was een groot succes. Onvoorstelbaar hoeveel direct inzetbare kennis wij voorheen onbenut lieten. Het begrip sociaal kapitaal kwam weer bovendrijven.”

Haalbaarheid en aanvaardbaarheid

Mijn ogen dwalen over het rechterdeel van de kaart: “Door een gebiedscoöperatie op te richten zijn bewoners gelijkwaardig aan overheid en marktpartijen?”

Dit is het onderwerp waarover Maaike graag mag praten. Ze is ooit opgeleid als bestuurskundige: “Dat is de kern. Als je kijkt naar de verschillende energieplannen die in Nederland zijn gemaakt en nooit zijn uitgevoerd, dan zie je een eenzijdige focus op de haalbaarheid van die plannen.”

“Haalbaarheid is vooral technisch en financieel?”

“Juist. Bij aanvaardbaarheid gaat het met name om waarden. Waarden worden toegekend door mensen en geen mens is gelijk. Ook geldt dat geen gebied gelijk is.”

“Er is een rijk palet aan waarden, dus.”

“Ja, maar niet alles is mogelijk. Ook al hebben we hier meer ruimte dan elders in het land, er moeten keuzes worden gemaakt. Voor alle betrokkenen is het een kwestie van nemen en geven. Dat vraagt om een gezonde balans die je niet op basis van een rekensommetjes kunt vaststellen. Of alleen op basis van enquêtes.”

“Bij traditionele planprocessen is er te summier aandacht voor de aanvaardbaarheid?”

“Precies. Aanvaardbaarheid werd bijna gezien als een sluitpost. Soms sprak men over ‘draagvlak creëren’. Voor mij klinkt dat als nagels over een schoolbord.”

“Haalbaarheid en aanvaardbaarheid moeten parallel aan elkaar verlopen?”

“Bingo. Tijdens mijn studie heb ik geleerd dat haalbaarheid en aanvaardbaarheid elkaar bemiddelen. Ze kronkelen als het ware om elkaar heen en zetten elkaar in hun kracht.”

“Beetje abstract.”

“Maar oh zo concreet.”

Verhalen

Ik moet dit even op me laten inwerken en fantaseer over een voetbalwedstrijd met drie elftallen waarbij de overheid de spelregels vaststelt en de gebiedscoöperatie de scheidsrechter levert, want deze bevindt zich het dichtst op de spelers. Rond de middenstip treffen we vele belangenorganisaties aan, zoals de Friese Milieufederatie, Doarpswurk, Ús Koöperaasje en nog veel meer. Zij vormen een deel van het strategisch middenveld en kunnen met diepe passes de bal in de richting van een doel krijgen. Tientallen vragen schieten door mijn hoofd.

“Hoe zijn jullie verder gegaan na de kennisinventarisatie? Hoe begin je een gebiedsproces eigenlijk?”

“Tsja. We gaan uit van het volgende principe.” Ze wijst naar een tegeltje aan de muur (figuur 2).

Figuur 2. Het tegeltje

“En?”

“Daarom beginnen we met de geschiedenis. Het gebied zelf is het vertrekpunt. We zien een gebied niet als een ordening van objecten – of assets zoals we tegenwoordig vaak zeggen – maar als een ordening van verhalen. En die verhalen vormen de verbinding tussen mensen en gebied. Hoe meer verhalen men kent, hoe meer men zich betrokken voelt. Cultuur is daarbij een sleutelbegrip. Op het moment dat we een energielandschap inrichten, voegen we gezamenlijk nieuwe verhalen toe aan de reeds aanwezige.”

“Je begint dus met het ophalen van verhalen?”

“Juist. We maken wandelingen met lokale bewoners, organiseren sessies in dorpshuizen, gaan op markten staan en nog veel meer. De verhalen bundelen we. Je krijgt op deze wijze impliciet inzicht in wat op energiegebied haalbaar en aanvaardbaar is, ingebed in de gebiedswaarden.”

“Daarna moet je vooral werken aan de haalbaarheid van plannen?”

“Ja, technische en financiële studies zijn nodig om het impliciete expliciet te maken. Zeker als je investeerders enthousiast wilt maken, moet je harde cijfers kunnen overleggen.”

“En dan ontvouwt zich iets?”

“Dat blijkt wel. Ik denk dat we nu ruim 30% van onze ambitie hebben gerealiseerd. De overige 70% staan in de steigers.”

“Wow.”

Gebiedstransformatie

Tijdens mijn fietstocht heb ik vele projecten mogen aanschouwen, deels uitgevoerd, deels in uitvoering. Ik zag groepjes windturbines, zonneweiden, energieopslag, innovatieve technieken, nieuwe fietspaden, ontmoetingsplekken, extra natuurwaarden, locaties voor buurtmarkten en nog veel meer. Tevens heb ik begrepen dat vrijwel alle verenigingen zijn gesteund en vele culturele activiteiten een bijdrage hebben gekregen. Het isoleren van woningen wordt op gecoördineerde wijze aangepakt. Het wij-gevoel is versterkt.

“De verbouwing van het landschap is geen kleinigheidje,” stel ik.

“Klopt. Het gaat dan ook om heel veel energie, waarbij we het niet alleen over techniek hebben, maar ook over een verbouwing van het sociaal-culturele landschap. We streven ernaar 100% van de winsten die we maken terug te laten vloeien naar het gebied, bestemd voor wat de mensen zelf graag willen.”

“Het gaat dus niet alleen om een energielandschap?”

“We spreken over een gebiedstransformatie, met twee hoofddragers. De eerste is energie, de andere is landbouw, voeding en gezondheid. Deze zijn gekoppeld, want tot voor kort hadden we 650 kilocalorieën fossiele brandstof nodig voor iedere 100 kcal voeding op ons bord. Een factor van zes en een half, dus. Absurd. Bij elke hap proefde ik Russische olie, als het ware. Dat hebben we al flink teruggebracht. Het microbioom van de bodem herstelt zich op veel plekken, dus worden de producten die mensen bij de boer kopen – of de buurtmarkt – extra gezond.”

“En betaalbaar?”

“Erg belangrijk. Uitgangspunt is geweest dat vooral mensen met een smalle beurs profiteren van de korte ketens.”

“Een paar weken geleden fietste ik hier rond en zag kieviten en scholeksters druk in de weer om hun kroost te beschermen tegen een overvliegende bruine kiekendief.”

“Mooi hè? De natuur is opportunistisch en benut de nieuwe kansen.”

“En het onderwijs?”

“Dat is een speerpunt. Bij planvorming, uitvoering en beheer dragen zorg voor een structuur van meesters, gezellen en leerlingen. En we bezoeken schollen. Vanochtend nog heb ik les gegeven aan kinderen uit de groepen 7 en 8.”

“Je moet jongeren betrekken in het proces?”

“Dat is o zo belangrijk. Essentieel. En ze vinden het prachtig. Dat we in onze regio zo vernieuwende bezig zijn, maakt hen trots.”

Adaptieve planning

Het gebouw waarin we ons bevinden is net groot. Toch schat ik in dat het mogelijk is hier met tien mensen tegelijkertijd te werken. Ik ben benieuwd: “Met hoeveel mensen werken jullie hier op het projectbureau?”

“Dat varieert. Vandaag zijn er vijf mensen binnen aan het werk.” Maaike veegt de laatste oranjekoekkruimels vanaf haar schoteltje bijeen en lepelt deze op. “De rest is buiten het veld in. Een klein deel werkt daadwerkelijk bij de gebiedscoöperatie. Er zijn gemeente­ambtenaren die hier een deel van de tijd een werkplek hebben en medewerkers van marktpartijen kunnen hier dicht op de praktijk werkzaamheden uitvoeren.”

“Het doet me een beetje denken aan de Landinrichtingsdienst van vroeger, zo’n kantoor midden in een gebied.”

Maaike knikte: “Maar er zijn hele duidelijke verschillen. Bij de landinrichtingsprojecten waren de doelen scherp, werden plannen in één keer helemaal uitgewerkt en daarna gerealiseerd. De onzekerheden waren relatief klein. Toen was lineaire planning nog mogelijk.”

“En dat is nu anders?”

“Behoorlijk. Wij plannen op adaptieve wijze. We brengen in bescheiden stapjes het haalbare en aanvaardbare bij elkaar en voeren dat uit. Op basis van de kennis die we daarbij opdoen en met elkaar delen, maken we nieuwe plannen, samen met de inwoners en lokale ondernemers. Zo ontvouwen de energiehubs zich als groeikristallen en komen er steeds meer elementen bij die de leefbaarheid van het gebied vergroten en waarde hebben voor de mensen.”

“Dus een grote stap in vele kleine stapjes?”

“De Engelsen zeggen niet voor niets ‘more haste, less speed.’”

Energiehubs op z’n 11 en 30st

Het spel op drie velden begint mij steeds duidelijker te worden. Het is geen spel tegen elkaar, maar met elkaar, op basis van vertrouwen. Hier worden vriendschappelijke wedstijden gespeeld. Iedereen is winnaar, althans dat is de inzet. De twee begrippen die centraal staan in de Omgevingswet, staan ook hier centraal: waarden en vertrouwen. De energietransitie staat niet los van het gebied, maar vormt een deel van een gebieds­transformatie rond energie, landbouw, voeding en gezondheid. Energie is daarbij een financieel vliegwiel.

“En wat verstaan jullie onder een energiehub?”

“Wij willen de infrastructuur voor productie, transport en opslag van hernieuwbare energie niet diffuus verspreiden over het gebied, maar concentreren, wat spannend is als je vraag en aanbod dicht bij elkaar wilt houden. Een concentratie van technieken met grote diversiteit noemen we een energiehub, een verdicht knooppunt in het netwerk. Voor een goede landschappelijke inpassing is dat cruciaal en bovendien zijn de voorzieningen dan ook veel efficiënter en goedkoper.”

Figuur 3. Principes van een energiehub (zie filmpje)

“Jullie hebben in deze regio meerdere energiehubs?”

“Klopt. Op schaal van heel Fryslân streven we naar 11 gebiedscoöperaties en 30 energiehubs. Dezer getallen zijn niet heilig, maar geven wel richting. Hier ontwikkelen we drie energiehubs.”

“En dan ook met drie energiecoöperaties?”

“Juist, per hub moet er tenminste één energiecoöperatie zijn. Deze exploiteert met name de productie van hernieuwbare energie en zorgt ervoor dat de winsten terugvloeien naar het gebied.”

“Het gaat om vele miljoenen euro’s.”

“Neem bijvoorbeeld energiecoöperatie Toer in Tzum. Zij zijn in 2022 begonnen met 550 leden, een paar zonnepanelen en een 1 Megawatt windturbine. Toen reeds schoten ze in hun financiële balans ver over de miljoen euro heen. Dat is nu per energiecoöperatie vele malen groter.”

“Die verantwoordelijkheid kun je niet nemen als klein groepje vrijwilligers.”

“Precies. Er is dan ook een flinke professionaliseringsslag gemaakt.”

Ik realiseer me dat Fryslân ooit de bakermat was voor coöperatief werken. Vele coöperaties zijn echter opgeslokt door multinationals. Daarbij was er vooral oog voor aandeelhouders­belangen. Nu is het coöperatieve denken op menselijke schaal met maatschappelijke belangen teruggekomen. Vanavond organiseert de Academie van Franeker deel 7 van een lezingenserie over de Friese Vrijheid. Dat heeft ermee te maken, schat ik zo. Erg boeiend.

De grootste hobbel

Als ik het geheel overzie, is men in Westergo begonnen met een traditioneel speelveld waarbij bewoners langs de zijlijn stonden (figuur 1 rechterdeel). Nu wordt er topsport bedreven op een aanzienlijk vergroot speelveld waarin bewoners, lokale ondernemers en het maatschappelijk middenveld volwaardige taken, rollen en verantwoordelijkheden hebben in coöperatief verband. Op gelijke ooghoogte met overheid en marktpartijen dragen ze zorg voor de opwaardering van het landschap. In de programma’s van vele politieke partijen wordt gesproken over een inclusieve samenleving. Door geen strakke lijnen te trekken tussen het sociale en fysieke domein, kunnen maatschappelijke kloven worden overbrugd. Niet door beleidsnota’s te schrijven, maar door in de praktijk rond mensen de handen uit de mouwen te steken en met elkaar aan de slag te gaan. Dóén in plaats van praten over doen. De brandstof is menselijk enthousiasme.

“Jeetje,” hoor ik mijzelf zeggen, “de praktijk is zoveel eenvoudiger dan de theorie.”

Maaike toont een brede herkennende glimlach: “Yeps”.’

Ik stop mijn smartphone in mijn rugzak: “Een laatste vraag.”

“Kom maar op,” respondeert ze.

“Ieder veranderproces kent een drempel. Hoe zag deze eruit?”

“Goeie vraag. We maakten destijds onderscheid tussen vier fasen. De eerste betrof de ideevorming. We kwamen bij elkaar met vertegenwoordigers van Dorpsbelangen, bedrijven, bewonersinitiatieven, energiecoöperaties, belangenorganisaties en gebiedscoöperaties van elders. En vormde zich een informeel netwerk, als contouren van Gebiedscoöperatie Westergo. We hadden geen formele positie. We konden niet afdwingen. Toch wilden we verder, wat pittig was.”

Ik citeerde Willem Elschot: “Tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren, en ook weemoedigheid, die niemand kan verklaren, en die des avonds komt, wanneer men slapen gaat.”

“Dit citaat kwam inderdaad regelmatig langs. Die weemoedigheid hebben we tot in onze haarvaten doorleefd. Nu loopt alles. In fase 3 werkten we concrete plannen uit, wat deels gefinancierd is door de FSFE, het Fûns Skjinne Fryske Enerzjy. Daar had de provincie in 2022 een speciale regeling voor ingericht. In fase 4 zijn onze inkomsten groter dan de kosten, dus is er ruimte te investeren in leefbaarheid, dat waar de mensen in ons gebied waarden aan toekennen.”

“De drempel was dus fase 2?”

“De slag van vaag naar concreet en van vrijwilligers naar een professionele organisatie was niet eenvoudig. We bevonden ons in een soort kip en ei situatie.”

“Maar het is gelukt.”

“Yeps. We gingen intensief samenwerken met gemeenten en provincie en konden aanspraak maken op fondsen als Leader, het Waddenfonds en het Iepen Mienskip Fûns. Zo namen we de hobbel. Ook een organisatie als de Windunie heeft ons echt geholpen.”

“En als je eenmaal over de hobbel bent, loopt alles als vanzelf?”

“Nou, als vanzelf wil ik niet zeggen. Maar je ziet iets groeien en bloeien en vooral blije gezichten. Dat maakt het een stuk gemakkelijker.”

“Dank voor het interview.”

“Geen dank.”

Ik neem me voor de rest van de dag vooral te besteden aan het bewandelen van een deel van het Westergo-pad, om te eindigen op een terras met een lekker koel Westergo-biertje.

Govert
Govert
Opleiding: TU Delft Civiele Techniek en promotie aan Universiteit Twente. Hij heeft eigen bureau: Geldof c.s., gevestigd in Tzum. In april 2020 is bij Uitgeverij Elikser zijn nieuwe boek verschenen met als titel "Halvering van de waanzin."

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *